Bron:

| 8110 x gelezen

David Tuller, DrPH, Virology Blog, 24 april 2018

Deze post is nogal lang en gecompliceerd, maar ik denk dat de details belangrijk zijn, gezien de bovenmatig grote rol van Andrew Lloyd op het gebied van ME/CVS in Australië. Ik dring er bij patiënten op aan om ervoor te zorgen dat ze zich niet te veel inspannen om dit te lezen!

********** 

Een paar weken geleden interviewde ik Andrew Lloyd, een specialist infectieziekten aan de University of New South Wales. Toen ik vroeg naar zijn eerdere verwijzing naar de PACE-studie als bewijs voor het behandelen van ME/CVS met CGT en GET, vertelde hij me dat hij dit “mogelijk” geciteerd heeft in papers, maar zich niet echt kon herinneren of hij het had gedaan of niet. Hij verklaarde verder dat hij “onbekommerd was” over de controverse met betrekking tot de studie, omdat ander bewijs (bijv. de Cochrane-reviews) ook vond dat deze therapieën effectief waren. (Meer over dat problematische argument in een andere post.)

In mijn korte blog over onze conversatie gaf ik aan dat ik het moeilijk kon geloven dat Professor Lloyd zich niet kon herinneren of hij PACE wel of niet had geciteerd. Dit is een van de redenen: in 2015 was hij coauteur van een editoriaal in BMJ dat drie afzonderlijke PACE-papers besprak. Dit is er nog een: drie jaar daarvoor was hij coauteur van een commentaar in het Journal of Internal Medicine, dat niet alleen de bevindingen van PACE op een positieve manier noemde, maar onterecht intelligente patiënten en onderzoekers bekritiseerde die de gerapporteerde resultaten ter discussie stelden.

Professor Lloyd was coauteur bij beide publicaties met Jos van der Meer, een lid van de Nederlandse tak van de ideologische CGT/GET-brigades. Veel academische papers hebben vijf of tien of 15 auteurs, waarvan sommigen mogelijk weinig of geen rol spelen bij het schrijven ervan en zich mogelijk zelfs niet volledig bewust zijn van wat er in de uiteindelijke versie staat. Onder de hier voorliggende omstandigheden waren beide mannen vermoedelijk bekend met wat er werd uitgedragen onder hun gezamenlijke naam, ongeacht wie er de leiding had in het samenstellen van de tekst.

In het commentaar uit 2012 werd professor van der Meer genoemd als de corresponderende auteur; in het editoriaal uit 2015 nam professor Lloyd die rol op zich. Ik veronderstel dat het denkbaar is dat professor Lloyd halverwege onze conversatie deze publieke steun voor de bevindingen van PACE is vergeten, maar dat is zeer onwaarschijnlijk – tenminste wat mij betreft. Tenslotte kwam mijn vraag over PACE niet uit het niets; hij wist van te voren dat we hem over de studie zouden bevragen.

Laten we de twee publicaties bekijken. De eerste, “A controversial consensus” [Een controversiële consensus, n.v.d.r.] genaamd, betrof een kritiek op de Internationale Consensuscriteria, gepubliceerd in het Journal of Internal Medicine in 2011. (De algemene bedenkingen van de auteur met betrekking tot deze criteria zijn niet de focus van deze post.) De tweede paragraaf van het commentaar, die een uitvoerige beschrijving geeft van de langdurige strijd tussen verschillende groeperingen, die betrokken zijn bij ME/CVS-onderzoek en belangenbehartiging, bevatte dit gedeelte:

Deze discussie tussen de verschillende protagonisten dook onlangs op bij de PACE-studie die werd gepubliceerd in the Lancet, en bewijs leverde voor de effectiviteit van elementen van cognitieve gedragstherapie (CGT) en graduele oefentherapie (GET) voor patiënten met CVS. Deze publicatie lokte onwetenschappelijke en soms persoonlijke aanvallen uit op de onderzoekers in zowel de wetenschappelijke literatuur als via het internet.

De zin over “onwetenschappelijke en soms persoonlijke aanvallen op de onderzoekers” citeerde acht brieven die in mei 2011 in The Lancet werden gepubliceerd, een paar maanden na de publicatie van de resultaten van de PACE-studie. Ook werd een paper geciteerd waarvan professor van der Meer en een aantal Nederlandse collega’s coauteur waren.

Omdat de paper waarnaar werd verwezen in 2006 werd gepubliceerd, is het moeilijk te begrijpen hoe dit enig verband zou kunnen hebben met deze vermeende “aanvallen”, uitgelokt door de PACE-studie, die vijf jaar later werd gepubliceerd. Van groter belang is hier het nonchalant van de hand wijzen van de bedenkingen uitgedrukt door de belangenbehartigers en onderzoekers, wiens brieven werden opgenomen in de Lancet-correspondentie over PACE.

Het is onduidelijk waarom professor van der Meer en professor Lloyd deze over het algemeen overtuigende, goed beargumenteerde en wetenschappelijk onderlegde brieven als “onwetenschappelijke en soms persoonlijke aanvallen” karakteriseren. Deze inaccurate beschrijving roept twijfels op over hun eigen integriteit en wetenschappelijke geloofwaardigheid, alsook over hun vermogen om flagrante manipulatie van data te doorzien.

Deze brieven wezen op een paar van de kernproblemen van PACE. Onder andere deden zij vragen rijzen over de ongebreidelde verwisseling van uitkomsten, die resulteerde in overlappende drempelwaarden voor toelating en uitkomsten voor de twee belangrijkste metingen van zelfgerapporteerd fysiek functioneren (het SF-36 formulier) en zelfgerapporteerde vermoeidheid (de Chalder Fatigue Scale) – een bizarre paradox die de PACE-papers compleet had moeten uitsluiten van publicatie.

De brieven bekritiseerden ook het besluit van de onderzoekers om geen rapportage te doen van de bevindingen die zij beloofden in hun protocol, de claim dat de studie bewees dat de behandelingen niet alleen effectief waren, maar ook veilig, de misleidende verklaring van een van de hoofdonderzoekers over patiënten die “weer helemaal gezond waren,” de absurde claim in een begeleidend commentaar dat patiënten voldeden aan een “strikt criterium” voor herstel, enzovoort.

Laten wij eens kijken naar een aantal van deze ogenschijnlijke “onwetenschappelijke en soms persoonlijke aanvallen” van de Lancet-correspondenten.

Sarah Feehan, namens de ME Support Group uit Liverpool:

Gezien…. het feit dat degenen met een Likert-score van 18 op de Chalder Fatigue Questionnaire nog steeds konden voldoen aan de toelatingscriteria van de studie (bimodale score van 6 of meer), zou het goed zijn als White en collega’s de data nu opnieuw zouden berekenen met behulp van de originele definitie van “fatigue caseness” [mate waarin de geaccepteerde standaard diagnostische criteria voor een bepaalde conditie (vermoeidheid) voor een bepaalde patiënt gelden, n.v.d.r.].

Andrew James Kewley, van de faculteit van wetenschap en techniek aan de Flinders University of Australia:

Ik maak me zorgen over de wijziging in de evaluatiemethode van de gepubliceerde resultaten van de PACE-studie en het studieprotocol… Specifiek stelde het protocol dat degenen met een score van 65 of minder op de subschaal fysiek functioneren van de short form 36 beschouwd zouden worden als ziek genoeg om deel te kunnen nemen en degenen met een score van 85 beschouwd zouden worden als “hersteld.” De auteurs hebben echter op een twijfelachtige manier “normaal” gedefinieerd als een score van 60 of meer, gebaseerd op scores in de algehele bevolking zonder uitsluiting van chronisch zieken.

John Mitchell, Jr., een patiënt:

Er is veel gepraat over het “herstel” dat door sommige deelnemers werd bereikt in de PACE-studie van Peter White en collega’s, waarbij een van de auteurs tegenover de media verklaarde dat ‘twee keer zoveel personen die graduele oefentherapie en cognitieve gedragstherapie volgden, weer gezond werden’ en het bijgevoegde Commentaar dat stelde dat, door gebruik te maken van een ‘strikt criterium’ voor herstel, “het percentage voor herstel van cognitieve gedragstherapie en graduele oefentherapie ongeveer 30% was…

Hoewel het studieprotocol een strenge definitie geeft voor herstel, is deze informatie weggelaten uit de gepubliceerde paper, die in plaats daarvan verwijst naar fysiek functioneren en vermoeidheid als binnen de “normale waarden.” Of de waarden die worden gegeven, indicatief zijn voor normaal functioneren, staat echter open voor discussie.”

Tom Kindlon, een vertegenwoordiger van de Ierse ME/CFS Association:

Peter White en zijn collega’s beweren dat, als cognitieve gedragstherapie en graduele oefentherapie worden gegeven zoals beschreven, ze “veilig” zijn voor chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS); de CONSORT-verklaring over rapportage van schade adviseert om dit soort beweringen niet te doen… Zowel cognitieve gedragstherapie als graduele oefentherapie zijn ontworpen om activiteit te verhogen; er werden echter geen actometers gebruikt, dus kan men er niet zeker van zijn hoeveel actiever patiënten daadwerkelijk waren….

Analyse van drie studies naar cognitieve gedragstherapie vond dat activiteitenniveaus voor en na therapie vergelijkbaar waren, ondanks het feit dat verbeteringen werden gerapporteerd met betrekking tot vermoeidheid en andere subjectieve metingen. Deze bevinding suggereert dat patiënten eenvoudigweg de actieve component van cognitieve gedragstherapie uitvoerden in plaats van andere activiteiten; als dit het geval was in de studie van White en collega’s, dan hebben we geen informatie over de effecten van het daadwerkelijk verhogen van activiteitenniveaus.

Enzovoort.

De brieven zaten allemaal ruim binnen de grenzen van een acceptabel en passend academisch discours. Het was absurd om de briefschrijvers te beschuldigen dat ze onwetenschappelijke argumenten aanvoerden of persoonlijke aanvallen lanceerden. Integendeel, ze wezen erop hoe de PACE-onderzoekers ernstige overtredingen begingen van belangrijke wetenschappelijke en statistische principes op een manier die hen in staat stelde om betere resultaten te rapporteren voor hun 5 miljoen pond kostende studie dan anderszins mogelijk was geweest.

Professor van der Meer en professor Lloyd maakten zich er blijkbaar geen zorgen over dat deelnemers konden voldoen aan de uitkomstdrempels voor beide primaire metingen bij de start, wat suggereert dat het vasthouden aan hun geprefereerde interpretatie van de PACE-resultaten of hun collegiale relaties met de PACE-auteurs, een negatieve invloed had op hun beoordelingsvermogen en hun vermogen om het bewijs objectief te overwegen.

Omdat professor van der Meer als corresponderend auteur werd vermeld, is het mogelijk dat hij het commentaar schreef en dat professor Lloyd minimale aandacht besteedde aan de tekst. Maar het is de moeite waard op te merken dat, als vervolg hierop, professor Lloyd op eigen initiatief een kort mea culpa schreef. In die verontschuldiging nam hij de beschuldiging terug over “onwetenschappelijke en soms persoonlijke aanvallen” met betrekking tot slechts een van de acht brieven die professor van der Meer en hij hadden bekritiseerd. Dit is wat hij schreef:

In ons commentaar op [een] paper door Broderick et al. met betrekking tot diagnostische criteria voor CVS, citeerden professor van der Meer en ik onbedoeld een brief door Stouten et al. in een gedeelte van onze correspondentie, waarin we suggereerden dat hun reactie op de publicatie van de PACE-studie voor patiënten met CVS onwetenschappelijk was en persoonlijke aanvallen bevatte op de auteurs van die studie, omdat het tussen een reeks brieven zat die voldeden aan die descriptoren [beschrijvende elementen, n.v.d.r.].

Het is echter duidelijk dat de brief van Stouten et al. valide wetenschappelijke bedenkingen opwerpt over de studie. We willen opmerken dat deze brief niet als voorbeeld opgenomen had mogen zijn in onze correspondentie en we maken onze excuses over aan de auteurs voor enig leed dat hierdoor werd veroorzaakt.

Hoewel professor Lloyd misschien lof verdient omdat hij toch zijn excuses aanbood, is het verbazingwekkend dat hij slechts een van de brieven uitkoos voor die eer. Het is zeker waar dat de brief van Stouten et al. legitieme en doordachte bedenkingen opwierp over “de discrepantie tussen de definities voor verbetering in het protocol en de paper.”

Maar het was belachelijk om te suggereren dat dit bij de andere brieven niet zo was, en dat zij de afkeuring verdienden die ze in het commentaar ontvingen. Professor Lloyd en professor van der Meer waren – en zijn nog steeds – welgemeende excuses verschuldigd aan alle briefschrijvers die ze zo hebben belasterd. Dat professor Lloyd deze notitie persoonlijk schreef, maakt het des te moeilijker om zijn recente vergeetachtigheid te begrijpen met betrekking tot zijn vroegere verdediging van PACE.

**********

Laten we nu het editoriaal uit 2015 in de BMJ bespreken, getiteld “The long wait for a breakthrough in chronic fatigue syndrome: not over yet.” [Het lange wachten op een doorbraak bij chronisch vermoeidheidssyndroom: nog niet voorbij, n.v.d.r.]. Het editoriaal noemde het falen van de hypothese van het XMRV-retrovirus en van onderzoek naar verschillende biomedische behandelingen. Er wordt ook opgemerkt dat er “stevig bewijs is uit meerdere gecontroleerde studies dat patiënten hun symptomen onder controle kunnen krijgen en functionele verbetering kunnen bereiken door multidisciplinaire interventies met o.a. graduele oefentherapie en cognitieve gedragstherapie.”

In het bespreken van dit “stevige bewijs,” verklaarde het editoriaal het volgende: De recente mediatieanalyse van de uitkomsten van de PACE-studie [een paper die in 2015 werd gepubliceerd in Lancet Psychiatry] is van belang.

Deze studie vergeleek standaard medische zorg, cognitieve gedragstherapie, graduele oefentherapie en adaptieve pacingtherapie, waarbij werd geconcludeerd dat zowel cognitieve gedragstherapie als graduele oefentherapie effectiever waren in het reduceren van vermoeidheid en het verbeteren van lichamelijke beperkingen dan standaardzorg of adaptieve pacing. De mediatieanalyse suggereerde dat zowel cognitieve gedragstherapie als graduele oefentherapie werkten door het beperken van het vermijden van activiteit.

In een andere passage besprak het editoriaal de herstelpaper van PACE, gepubliceerd in Psychological Medicine in 2013, terwijl er werd opgemerkt dat er “recente onenigheid” was geweest over of deze behandelingen zouden kunnen leiden tot genezing:

Een analyse van de PACE-studie suggereerde dat genezing mogelijk was, maar hersteluitkomsten werden post hoc gedefinieerd met behulp van normen voor de gehele bevolking met ruime drempels (zoals het gemiddelde in de gehele bevolking plus een standaarddeviatie voor zelfgerapporteerde vermoeidheid).

Deze analyse werd bekritiseerd vanwege de beperkte beoordelingen en minder dan volledig herstel van gezondheid, wat leidde tot een aanbeveling dat studies beter accuratere uitkomsten gebruiken (zoals klinisch relevante verbetering) die vooraf gedefinieerd zijn, waarbij een breder gebaseerde terugkeer naar gezondheid wordt vastgesteld, met beoordelingen van vermoeidheid en functioneren… Zelfs met de overdreven ruime aanduiding van herstel, ‘herstelde’ minder dan een kwart van de patiënten in de PACE-studie.

Opmerkelijk is dat deze verklaring bescheiden kritiek leek te leveren op de methodologie van PACE voor het beoordelen van herstel en erop wees dat van een relatief klein percentage van de deelnemers werd gerapporteerd dat zij die status hadden bereikt. Aan de ene kant vertegenwoordigde dit een kleine overwinning voor degenen die de herstelclaims van PACE consistent hadden betwist. Maar vanuit een ander perspectief gezien, negeerde en vergoelijkte de passage de meest flagrante gebreken die de paper uit 2013 kenmerkten.

Als bron voor de kritiek op de paper in Psychological Medicine citeerde het editoriaal in BMJ een brief aan Evidence-Based Mental Health, een ander tijdschrift uit de BMJ-stal. De brief werd geschreven door Tom Kindlon, die een van de veronderstelde “onwetenschappelijke” reacties schreef op de paper in The Lancet, en Adrian Baldwin, een van de andere intelligente burger-onderzoekers wiens uitmuntende analyses de basis waren voor de mijne. Toch schiet het redactionele relaas over deze brief van Baldwin en Kindlon tekort wat betreft de transparantie die lezers mogen verwachten van vooraanstaande tijdschriften zoals De BMJ.

In tegenstelling tot de verklaring door professor Lloyd en professor van der Meer richtte de brief zich niet alleen maar op “beperkte evaluaties” en “minder dan volledig herstel van gezondheid.” Hij stelde specifiek dat – evenals in de correspondentie over de Lancet-paper uit 2011 – de drempelwaarde voor uitkomsten van zelfgerapporteerd fysiek functioneren lager was dan de drempelwaarde voor invaliditeit die vereist was voor dezelfde maatstaf om in aanmerking te komen voor deelname aan de studie. Dit is een belangrijke passage uit de brief:

Een toelatingscriterium voor de PACE-studie was SF-36 PF ≤65 [SF-36 was de zelfgerapporteerde vragenlijst voor fysiek functioneren] om zich ervan te verzekeren dat deelnemers invaliderende beperkingen hadden in fysiek functioneren. Wij denken dus dat het ongepast was dat een afkapwaarde van SF-36 PF ≥60 werd gebruikt om herstel te definiëren, wat betekent dat een deelnemer geclassificeerd zou kunnen worden als hersteld zelfs als zijn fysiek functioneren achteruitging tijdens de studie!

Door deze drempelwaarde “ongepast” te noemen, maakten Kindlon en Baldwin gebruik van afgezwakte taal om dit verwerpelijke kenmerk van de studie te beschrijven. In de brief legden ze uit hoe deze afwijking tot stand was gekomen: de PACE-onderzoekers gebruikten de verkeerde statistische methode om hun zogenaamde “normale waarden” voor fysiek functioneren te bepalen.

De onderzoekers leidden deze normale waarden af van een populatie wiens scores op de SF-36 vragenlijst voor zelfgerapporteerd fysiek functioneren niet de symmetrische klokvormige curve had die bekend staat als een normaalverdeling. In plaats daarvan waren de antwoorden sterk scheef verdeeld richting het gezondere deel.

Als de data van een steekproef onder een normaalverdeling vallen, is de methode voor het bepalen van een bereik dat 68% van de groep insluit, het gemiddelde van de populatie te nemen plus/min een standaarddeviatie – de methode waar het editoriaal in de BMJ naar verwijst als “ruim”.

Maar als deze methode wordt gebruikt voor waarden die niet normaal verdeeld zijn, zoals het PACE-team deed met de data van de SF-36 op populatieniveau, dan levert dit een aanmerkelijk verschillend resultaat op. In het geval van de schijnbaar “normale waarden” die werden afgeleid uit de SF-36, was de verspreiding van de waardes zo expansief dat de ondergrens onder de afkapwaarde viel die de onderzoekers zelf hadden bepaald om invaliditeit aan te duiden.

Ze gebruikten dezelfde ongepaste statistische methode om “normale waarden” af te leiden voor de zelfgerapporteerde vermoeidheidsschaal uit een andere populatiegebaseerde steekproef, zelfs ondanks het feit dat de waarden in die steekproef ook scheef verdeeld waren richting het gezondere deel en daarom geen normaalverdeling genereerden.

In feite wisten de PACE-auteurs zelf dat ze een berekening gebruikten die vertekende bevindingen opleverde. Hoe kunnen we daar zo zeker van zijn? Omdat de hoofdonderzoeker van PACE, Peter White, de seniorauteur was van een paper uit 2007 die deze belangrijke informatie bevatte.

De paper droeg de titel “Is a full recovery possible after cognitive behavioural therapy for chronic fatigue syndrome?” [Is een volledig herstel mogelijk na cognitieve gedragstherapie voor chronisch vermoeidheidssyndroom?, n.v.d.r.] (Het is geen verrassing dat de auteurs deze vraag bevestigend beantwoordden.)

In deze paper maakten professor White en zijn collega’s een kanttekening. Ze erkenden dat deze standaardmethode van het bepalen van ranges “een normale verdeling van scores veronderstelde” en merkten op dat de formule andere resultaten zou opleveren door “een inbreuk op de aannames van normaliteit.”

De paper erkende verder dat de populatiegebaseerde antwoorden op de SF-36 vragenlijst voor fysiek functioneren niet normaal verdeeld waren.

Zoals nu blijkt was professor van der Meer, de coauteur van professor Lloyd bij zowel het Journal of Internal Medicine als het editoriaal in de BMJ, eveneens een van de coauteurs van de paper van Professor White uit 2007.

Daarom wist hij waarschijnlijk dat de gebruikelijke statistische benadering die werd aangehaald in het editoriaal, een slechte methode was voor het genereren van een nauwkeurig bereik wanneer de populatiegebaseerde antwoorden niet normaal verdeeld waren.

Bij PACE leidde deze formule daarom tot een bereik dat niet alleen “ruim” was, zoals het editoriaal in de BMJ stelde, maar onacceptabel en in feite absurd, aangezien de resultaten deelnemers aan de PACE-studie tegelijkertijd in staat stelden om “hersteld” en “geïnvalideerd” te zijn voor zowel metingen van fysiek functioneren als vermoeidheid. Daarnaast bevatten de BMJ-papers niet de gebruikelijke waarschuwing die in de paper uit 2007 werd gegeven – en ook het editoriaal in de BMJ vermeldde dit niet.

Zoals het editoriaal accuraat stelde, was de definitie voor “herstel” in de paper uit 2013 post hoc – dat wil zeggen dat deze werd gecreëerd nadat de data waren beoordeeld, niet ervoor. Maar zoals onmiddellijk overduidelijk was voor de patiënten, gingen de problemen nog veel verder dan dat. In werkelijkheid waren alle vier de criteria voor herstel die in deze post hoc definitie werden opgenomen – niet alleen de metingen van fysiek functioneren en vermoeidheid – significant versoepeld ten aanzien van wat de PACE-onderzoekers in hun protocol beloofd hadden.

Bovendien creëerden ze deze nieuwe definitie zonder duidelijke goedkeuring van een toezichtscommissie, aangezien er geen enkele werd vermeld in de paper van 2013. Dit saillante detail zou de paper onpubliceerbaar gemaakt moeten hebben, maar professor van der Meer en professor Lloyd vernoemden het niet in hun editoriaal.

Als patiënten in staat waren om dit uit te zoeken, waarom kon professor Lloyd dit dan niet – vooral gezien het feit dat hij zichzelf had uitgeroepen tot het Australische “lichtend baken” voor de ziekte? En als professor Lloyd zich bewust was van deze problemen, waarom riep hij dan niet samen met professor van der Meer de PACE-onderzoekers ter verantwoording voor statistische manipulaties die onbetrouwbare claims van “herstel” genereerden?

Intussen weten we natuurlijk, dat 13% van de deelnemers aan de PACE-studie al “hersteld” waren met betrekking tot fysiek functioneren toen ze werden toegelaten tot de studie. Aangezien deze data al lang vrijgegeven waren via een verzoek op basis van vrijheid van informatie, waren ze zeker ter beoordeling beschikbaar voor professor Lloyd en professor van der Meer voordat ze hun editoriaal publiceerden.

**********

Een studie die een analyse bevat waarbij de drempelwaarden voor uitkomsten de toelatingscriteria overlappen, had nooit mogen verschijnen, punt uit. De aanwezigheid van een dergelijke analyse had een enorme alarmbel moeten zijn voor redacteurs, peerreviewers en intelligente lezers, dat er iets ernstig mis was met de statistische methodologie van de studie.

Wie het studieprotocol had vergeleken met de gerapporteerde resultaten in zowel de papers in The Lancet als Psychological Medicine, zou ook hebben opgemerkt dat de andere wijzigingen ook betere rapporteerbare resultaten zouden hebben voortgebracht dan de resultaten die de onderzoekers beloofden te verschaffen. Het is toch niet te veel gevraagd voor commentatoren en opinieschrijvers om niet alleen de studies te lezen waarover ze een opinieartikel schrijven, maar ook de protocollen die tot goedkeuring voor dergelijk onderzoek leidden.

Dat professor Lloyd deze fouten niet opmerkte – of, als hij ze wel opmerkte, dat hij er “onbekommerd” over bleef – is problematisch. Dat hij nu suggereert dat hij zich niet druk maakt over de hele zaak en zich zelfs niet kan herinneren of hij ooit PACE heeft geciteerd, suggereert dat hij zich niet verantwoordelijk voelt voor de slechte keuze die hij maakte om de bevindingen te bejubelen.

De brief van Kindlon en Baldwin legde duidelijk een aantal belangrijke problemen bloot die de gerapporteerde PACE-resultaten tot incoherente nonsens maakten. Het feit dat het editoriaal in de BMJ deze problemen niet in acht nam, was onverdedigbaar – net als de beslissing van professors Lloyd en van der Meer om de in de Lancet-correspondentie aangehaalde bedenkingen te beschrijven als “onwetenschappelijke en soms persoonlijke aanvallen.”

Toen ik professor Lloyd voor het eerst schreef om hem om een interview te verzoeken, verzekerde ik hem ervan dat hij de kans zou krijgen om te reageren op kritische uitspraken op Virology Blog. Hij schreef terug dat hij zich niet zou bekommeren om dergelijke kritiek en alleen reageerde op bedenkingen opgeworpen in de wetenschappelijke literatuur.

Desondanks stuurde ik hem een e-mail na mijn post over ons gesprek, en bood hem hierbij een kans om te reageren op wat ik had geschreven. Hij wees dit af. Ik adviseerde hem toen dat ik niet langer om reacties zou vragen van hem, maar dat hij zeker contact met mij kon opnemen als hij van gedachte zou veranderen.

Die uitnodiging blijft geldig.

© David Tuller voor Virology Blog. Vertaling meintje, redactie zuiderzon en abby, ME-gids.


Lees ook

Geef een reactie

Zijbalk

Volg ons
ma
di
wo
do
vr
za
zo
m
d
w
d
v
z
z
30
31
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
1
2
3
Datum/Tijd Evenement
16/04/2024
15:30 - 16:45
Webinar onderzoeksprogramma ME/CVS (ZonMw)
19/04/2024
00:00
Nederlandse Long COVID Dag 2024
Recente Links