Bron:

| 5604 x gelezen

David Tuller, DrPH, Virology Blog, 31 december 2019

De eerste keer dat ik van gedachten wisselde met de PACE-auteurs, hadden we het over gevalsdefinities, de criteria om het zogenaamde chronisch vermoeidheidssyndroom vast te stellen. Dit alles met dank aan The New York Times, niet lang nadat The Lancet de resultaten van het PACE onderzoek had gepubliceerd. In maart 2011 schreef ik voor The Times een artikel over de rol van beoordelingscriteria binnen de epidemiologie, waarin ik het gebruik van de problematische, op vermoeidheid gebaseerde Oxfordcriteria van het onderzoek analyseerde. (Dit was trouwens mijn tweede artikel over PACE; het eerste, een nieuwsitem, was waardeloos, aangezien ik er nog nooit van had gehoord en daardoor de uitkomsten voor zoete koek aannam.)

Na het uitkomen van het gevalsdefinitieverhaal, ontving ik een e-mail van professor Michael Sharpe, waarin hij om een rectificatie vroeg en me, als ik me niet vergis, aanbood een kopie van het onderzoek toe te sturen. Zijn bezwaar was dat ik de analyses van twee subgroepen deelnemers die aan andere criteria voldeden niet had vermeld. Ik verwees Professor Sharpe door naar mijn redacteur, die er mee instemde om een brief van de PACE-auteurs samen met mijn reactie te plaatsen. Ik dacht dat het wel interessant zou zijn om die gedachtewisseling hieronder te plaatsen.

In de tussentijd blijven gevalsdefinities een punt van discussie binnen de gemeenschap van patiënten, hun belangenbehartigers, onderzoekers en iedereen die in dit onderwerp is geïnteresseerd. Daar komt nog het geharrewar bij over de benaming voor de ziekte en het belangrijkste symptoom, want is het nu postexertionele malaise, postexertionele neuro-immune uitputting of inspanningsintolerantie?

De verschillen tussen klinische en onderzoeksgevalsdefinities worden binnen deze discussies vaak over het hoofd gezien. Over het algemeen zijn klinische definities ruimer, omdat je zeker wilt weten dat iedereen die de aandoening misschien heeft, medische zorg krijgt, ook wanneer later blijkt dat men aan iets anders leed. Onderzoeksdefinities kunnen wat scherper gesteld worden omdat je een zo homogeen mogelijke groep patiënten wil hebben, zodat de uitkomsten niet vertroebeld worden door ongewenste factoren.

Om een voorbeeld te geven: binnen een klinische definitie kunnen ook mensen met comorbiditeiten vallen, waardoor er sprake is van overlappende symptomen. Voor een onderzoek zouden deze mensen buiten de groep vallen, omdat hun aanwezigheid het moelijker maakt de uitkomsten te interpreteren.

Ik ga nu niet dieper in op de diverse criteria. Hieronder staan een paar handige bronnen waar gevalsdefinities op het gebied van ME/cvs etc. verder uitgelegd staan:

#MEAction plaatste laatst “Demystifying the Diagnostic Criteria for ME and Related Disease”, een uitgebreid overzicht van zes belangrijke gevalsdefinities.

MEAdvocacy, dat de Internationale Consensuscriteria voor ME van 2011 onderschrijft, heeft een handig vergelijkend schema gemaakt waarin deze definitie staat, naast die van het Institute of Medicine (tegenwoordig National Academy of Medicine).

Afgelopen Augustus publiceerde het US ME/CFS Clinician Coalition een serie diagnostische en behandelrichtlijnen gebaseerd op de IOM/NAM-definitie.

Vorig jaar plaatste ik een vraaggesprek met Leonard Jason, een hoogleraar psychologie werkzaam aan DePaul University, die meerdere studies over gevalsdefinities op dit vlak heeft gepubliceerd. In ons gesprek sprak hij zijn zorgen uit over de IOM-gevalsdefinitie, omdat het mensen met hoofdzakelijk psychiatrische aandoeningen niet uitsluit.

Op 4 maart 2011 plaatste The New York Times “ De definitie van een ziekte is voer voor debat ”, mijn verhaal over gevalsdefinities binnen de epidemiologie. (Hetzelfde verhaal werd vier dagen later in de papieren versie gepubliceerd.) Op 14 maart plaatste de site de volgende woordenwisseling:

Aan de redactie:

In “De definitie van een ziekte is voer voor debat” (op 8 maart j.l.), schreef uw verslaggever David Tuller terecht dat de manier waarop een ziekte gedefinieerd wordt, vaak bepalend kan zijn voor wat er in studies over die ziekte gevonden wordt. Hij suggereerde hierbij ook dat dit probleem van definiëring de interpretatie beperkte van onze studie betreffende de behandeling van CVS, onlangs gepubliceerd in The Lancet.

De patiënten in deze studie hadden een invaliderende chronische ziekte waarbij vermoeidheid het belangrijkste symptoom was en waar geen andere diagnose voor werd gevonden; dit is de definitie van het syndroom dat in Groot-Brittannië gebruikt wordt. We hebben echter ook deelnemers onderzocht om te zien of ze voldeden aan twee andere definities van de ziekte die de voorkeur genieten van sommige wetenschappers.

We kwamen tot de conclusie dat zowel cognitieve gedragstherapie en graduele oefentherapie, wanneer deze bovenop specialistische medische zorg aangeboden werden, het meest effectief bleken, niet alleen wat betreft alle proefpersonen samen, maar ook voor de deelnemers die binnen de andere criteria vielen. Bovendien waren deze behandelingen het meest effectief ongeacht of er sprake was van een depressie, wat vaak voorkomt bij deze chronische en onbegrepen ziekte. Uit de studie bleek ook dat deze behandelingen veilig waren, zolang ze maar door behandelaars gegeven werden die opgeleid waren om patiënten met CVS te helpen.

Dus, als antwoord op meneer Tullers vraag “Wordt het positieve effect van deze strategieën, op patiënten gediagnosticeerd aan de hand van diverse criteria met CVS, door de onderzoeksresultaten gestaafd?, is het antwoord: ” Ja, dat wordt het.” Patiënten en hun artsen hebben nu kwalitatief goed onderbouwd bewijs dat er twee veilige behandelingen zijn die zowel hun symptomen als hun kwaliteit van leven kunnen verbeteren, ongeacht de definitie van de ziekte.

P.D. White

T. Chalder

M. Sharpe

London en Edinburgh

De schrijvers zijn de hoofdonderzoekers van het PACE-onderzoek.

***

David Tuller antwoordt: Het artikel stelt de vraag of uitkomsten gevonden bij ee n groep patiënten, gedefinieerd door éé n reeks van criteria, ook toegepast kan worden op groepen die gedefinieerd worden door “heel verschillende criteria.” In dit onderzoek werden alle deelnemers aanvankelijk gedefinieerd, vastgesteld en geselecteerd niet op basis van verschillende, maar dezelfde criteria, te weten de zogenoemde Oxfordcriteria die in Groot-Brittannië gebruikt worden. Subgroepen die binnen die al gescreende groep vallen en die ook aan secundaire criteria voldoen laten zich niet eenvoudig vergelijken met patiënten die nog niet gescreend zijn, aangezien een aantal van hen wel aan de secundaire criteria voldoen, maar misschien niet aan de criteria voor deelname aan het onderzoek. De gouden standaard om vergelijkingen te maken tussen groepen patiënten, die door drie uiteenlopende gevalsdefinities vastgesteld zijn, zou een onderzoek moeten zijn met drie compleet aparte cohorten en niet een grote verzameling met twee ingebedde subgroepen.

© David Tuller voor Virology Blog. Vertaling Annemiek, redactie Abby, ME-gids.


Lees ook

Geef een reactie

Zijbalk

Volg ons
ma
di
wo
do
vr
za
zo
m
d
w
d
v
z
z
28
29
30
31
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
1
Recente Links