Persbericht ME Association, 28 oktober 2015
De ME Association blijft vasthouden aan haar kritiek op het gebruik van graduele oefentherapie (GET) en cognitieve gedragstherapie (CGT) als primaire behandelmethodes voor ME/CVS.
We blijven ook vasthoudend in onze kritiek op de PACE trial: over de opzet, het gebrek aan onderbouwende objectieve metingen m.b.t. het eindresultaat en de manier waarop de resultaten zijn gerapporteerd. In het rapport wordt geconcludeerd dat patiënten met ME/CVS zullen genezen alleen maar door meer te bewegen en door een positieve mentale houding aan te nemen.
Ons standpunt is gebaseerd op onomstotelijk en sterk bewijs met betrekking tot activiteitenmanagement, onderzocht bij een grote groep mensen met ME/CVS. Hierbij geeft ons meest recente rapport aan dat GET bij meer dan 70 procent van deze patiënten een verslechtering in symptomen tot stand bracht.
Als gevolg hiervan hebben we een oproep aan NICE gedaan om terug te komen op hun aanbeveling dat GET een primaire behandeling moet zijn voor iedereen met lichte tot matige ME/CVS.
Daarnaast is de conclusie dat mensen met ME/CVS zullen reageren op GET omdat ze gewoon inactief of gedeconditioneerd zijn, niet langer houdbaar.
Betrouwbaar onderzoek heeft aangetoond dat er bij ME/CVS-patiënten aanzienlijke afwijkingen te vinden zijn in de spieren, hersens en het immuunsysteem. Deze gevonden afwijkingen zijn hoogstwaarschijnlijk betrokken in de totstandkoming van ME/CVS-symptomen, waaronder de toenemende vermoeidheid door een inspanning.
Het rapport van de MEA stelt tevens dat de overgrote meerderheid van de mensen met ME/CVS (73 procent) geen vermindering in symptomen ervaart bij cognitieve gedragstherapie als eerstelijnsbehandeling.
Bovenstaande houdt in dat er twee behandelingsvormen voorhanden zijn die gebaseerd zijn op een ernstig gebrekkige hypothese – in dit geval de opvatting dat ME/CVS een psychologisch probleem is dat in stand wordt gehouden door abnormale ziekteovertuigingen en gedragingen.
In een tijd waarin de internationale medische wereld eindelijk accepteert dat ME/CVS een serieuze neurologische en immunologische aandoening is, is het uiterst pijnlijk dat NICE doorgaat met het aanbevelen van twee behandelingsvormen die vaak ineffectief blijken en, in het geval van GET, zelfs potentieel schadelijk.
Dr Charles Shepherd
Medisch adviseur, Me Association
28 oktober 2015
Aanvullende informatie:
- Rapport van de ME Association met de resultaten van het patiëntenonderzoek m.b.t. de behandelbaarheid, veiligheid en efficiëntie van CGT, GET en Pacing:
www.meassociation.org.uk/how-you-can-help/fundraising-support/ - Aantekeningen van het gesprek met Professor Mark Baker, waarin we discussieerden over de herziening van de NICE-richtlijnen m.b.t. ME/CVS:
www.meassociation.org.uk/2014/07/forward-me-meeting-and-the-nice-guideline-on-mecfs-statement-by-the-me-association-10-july-2014/ - Uitvoerige kritiek van David Tuller (University of California) op de PACE-studie:
https://www.me-gids.net/module-ME_CVS_docs-viewpub-tid-1-pid-1435.html
© ME Association. Vertaling Peter89, redactie Zuiderzon, ME-gids.
Aanbevelingen uit het rapport van de ME Association met betrekking tot CGT, GET en pacing
Zie https://www.me-gids.net/module-ME_CVS_docs-viewpub-tid-1-pid-1440.html hoofdstuk aanbevelingen
De samenvatting in Lancet Psychiatry
Published online 27 October 2015
Rehabilitative treatments for chronic fatigue syndrome: long-term follow-up from the PACE trial
Prof Michael Sharpe, MD, Kimberley A Goldsmith, PhD, Prof Anthony L Johnson, PhD, Prof Trudie Chalder, PhD, Jane Walker, PhD, Prof Peter D White, MD
Summary
BACKGROUND
The PACE trial found that, when added to specialist medical care (SMC), cognitive behavioural therapy (CBT), or graded exercise therapy (GET) were superior to adaptive pacing therapy (APT) or SMC alone in improving fatigue and physical functioning in people with chronic fatigue syndrome 1 year after randomisation. In this pre-specified follow-up study, we aimed to assess additional treatments received after the trial and investigate long-term outcomes (at least 2 years after randomisation) within and between original treatment groups in those originally included in the PACE trial.
METHODS
The PACE trial was a parallel-group randomised controlled trial of patients meeting Oxford criteria for chronic fatigue syndrome who were recruited from six secondary care clinics in the UK between March 18, 2005, and Nov 28, 2008. Participants were randomly allocated to receive SMC alone or plus APT, CBT, or GET. Primary outcomes (were fatigue measured with Chalder fatigue questionnaire score and physical functioning with short form-36 subscale score, assessed 1 year after randomisation. In this long-term follow-up, we sent postal questionnaires to assess treatment received after the trial and outcomes a minimum of 2 years after randomisation. We assessed long-term differences in outcomes within and between originally randomised groups. The PACE trial is registered at http://isrctn.org, number ISRCTN54285094.
FINDINGS
Between May 8, 2008, and April 26, 2011, 481 (75%) participants from the PACE trial returned questionnaires. Median time from randomisation to return of long-term follow-up assessment was 31 months (IQR 30–32; range 24–53). 210 (44%) participants received additional treatment (mostly CBT or GET) after the trial; with participants originally assigned to SMC alone (73 [63%] of 115) or APT (60 [50%] of 119) more likely to seek treatment than those originally assigned to GET (41 [32%] of 127) or CBT (36 [31%] of 118; p<0·0001). Improvements in fatigue and physical functioning reported by participants originally assigned to CBT and GET were maintained (within-group comparison of fatigue and physical functioning, respectively, at long-term follow-up as compared with 1 year: CBT −2·2 [95% CI −3·7 to −0·6], 3·3 [0·02 to 6·7]; GET −1·3 [–2·7 to 0·1], 0·5 [–2·7 to 3·6]). Participants allocated to APT and to SMC alone in the trial improved over the follow-up period compared with 1 year (fatigue and physical functioning, respectively: APT −3·0 [–4·4 to −1·6], 8·5 [4·5 to 12·5]; SMC −3·9 [–5·3 to −2·6], 7·1 [4·0 to 10·3]). There was little evidence of differences in outcomes between the randomised treatment groups at long-term follow-up.
INTERPRETATION The beneficial effects of CBT and GET seen at 1 year were maintained at long-term follow-up a median of 2·5 years after randomisation. Outcomes with SMC alone or APT improved from the 1 year outcome and were similar to CBT and GET at long-term follow-up, but these data should be interpreted in the context of additional therapies having being given according to physician choice and patient preference after the 1 year trial final assessment. Future research should identify predictors of response to CBT and GET and also develop better treatments for those who respond to neither. FUNDING UK Medical Research Council, Department of Health for England, Scottish Chief Scientist Office, Department for Work and Pensions, National Institute for Health Research (NIHR), NIHR Biomedical Research Centre for Mental Health at South London and Maudsley NHS Foundation Trust, King’s College London.
© Elsevier 2015. The Lancet.
Commentaar in Lancet Psychiatry
Published online 27 October 2015. Full text available free of charge.
Chronic fatigue syndrome: what is it and how to treat?
Steven Moylane, Harris A Eyre, Michael Berk
Summary
Ever since neurologist George Miller Beard coined the term neurasthenia in the 19th century,1 dozens of names have been used to describe illnesses resembling chronic fatigue syndrome. The diverse nomenclature reflects heterogeneity in the disorder’s conceptualisation, spawning terms as divergent as chronic Epstein–Barr virus, epidemic neuromyasthenia, systemic exertion intolerance disease, post-viral fatigue syndrome, myalgic encephalomyelitis, and chronic fatigue immune dysfunction syndrome. The diversity in nomenclature parallels the diversity in therapies assessed for this frequently refractory cluster of symptoms, which include pharmacological (eg, fluoxetine, rintatolimod, galantamine), psychological (eg, cognitive therapy, adaptive pacing therapy), and lifestyle interventions (eg, exercise).
© Elsevier 2015. The Lancet.
Persbericht van de Universiteit van Oxford
28 oktober 2015
Behandelingen bieden hoop voor chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS/ME)
Onderzoekers hebben twee behandelingen voor chronisch vermoeidheidssyndroom gevonden die langdurige voordelen hebben voor mensen die getroffen zijn door deze aandoening.
Het team van Oxford University, King’s College London en Queen Mary University of London volgden patiënten op die deelgenomen hebben aan een studie die in 2001 gepubliceerd werd, en gefinancierd werd door Medical Research Council. In deze studie hebben zij naar vier potentiële behandelingen voor chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) gekeken en gevonden dat cognitieve gedragstherapie (CGT) en graduele oefentherapie (GET) betere resultaten bereikten dan standaard medische zorg (SMC) en adaptieve pacingtherapie (APT) na een jaar.
In deze studie hebben zij contact opgenomen met de mensen die deelnamen aan de originele studie om uit te vinden hoe ze het stelden tweeënhalfjaar na de start van de behandelingen.
Driekwart van het aantal originele studiedeelnemers nam deel aan de follow-up. Daaruit bleek dat de verbeteringen in vermoeidheid en fysiek functioneren die gezien werd na een jaar in de studie met CGT en GET, op lange termijn bleven aanhouden.
Professor Michael Sharpe van de Universiteit van Oxford zei: “De bevinding dat deelnemers die cognitieve gedragstherapie en graduele oefentherapie kregen, hun vooruitgang bleven aanhouden gedurende 2 jaar na het starten van de studie, vertelt ons dat deze behandeling de gezondheid van de mensen met CVS op lange termijn kan verbeteren.”
Het team vond ook dat de deelnemers die oorspronkelijk CGT of GET hadden gehad, minder geneigd waren om bijkomende therapie te zoeken na de studie dan degenen die oorspronkelijk alleen standaard medische zorg of APT hadden.
Dr. Kimberly Goldsmith van het Institute of Psychiatry, Psychology & Neuroscience aan het King’s College London zei: “We hebben vastgesteld dat de deelnemers die oorspronkelijk SMC of APT kregen, op de langere termijn even goed leken te doen als degenen die CGT of GET hadden gekregen. Maar aangezien velen CGT of GET na de studie hadden gekregen, vertelt ons dit niet dat deze behandelingen een evengoed resultaat hebben op de lange termijn als CGT en GET.
Er waren geen significante verschillen tussen de vier originele behandelgroepen in het aantal patiënten die een langdurige verslechtering in hun algemene gezondheid rapporteren (ongeveer 1 op 10 in elke groep). Dit toonde aan dat er geen bewijs was dat degene die CGT en GET kregen meer kans hadden om te verslechteren op de lange termijn.
Professor Peter White van Queen Mary University of London zei: “Het feit dat we geen significante verschillen vonden in het aantal dat slechter wordt na verloop van tijd is een geruststelling voor diegenen die zich zorgen maken dat deze behandelingen de dingen mogelijk erger maken. Maar we houden ook in ons achterhoofd dat deze behandelingen niet iedereen helpen, en meer onderzoek is nodig om andere behandelingen te vinden die helpen.”
De paper is gepubliceerd in het tijdschrift The Lancet Psychiatry op 28 oktober 2015:
doi: 10.1016/S2215-0366(15)00475-7
© University of Oxford. Vertaling Zuiderzon, redactie Abby, ME-gids.
Vertaald en geherpubliceerd met vriendelijke toestemming van ME Association (UK).
Lees ook